Vraag en Antwoord Biologische gegevens uitwisselen

Hoe moeten tellingen van fytobenthos worden vastgelegd?

Bij tellingen volgens het werkvoorschrift van het Handboek Hydrobiologie kunnen waarnemingen van fytobenthos met o.a. de volgende gegevens conform Aquo worden vastgelegd: Grootheid: ‘Aantal per volume’. Parameter (biotaxon): de betreffende soort fytobenthos. Eenheid: ‘exemplaren per milliliter’ (n/ml), of andere eenheid met dezelfde eenheiddimensie, bijvoorbeeld n/l. Hoedanigheid: ‘Niet van toepassing’(code: NVT). Compartiment: ‘Oppervlaktewater’.

Omdat een telling van fytobenthos altijd betrekking heeft op het aantal exemplaren is de hoedanigheid ‘Niet van toepassing’.

IM Metingen Uitwisseling Biologie – Fytoplankton

Kan het aantal individuen van een soort worden vastgelegd/uitgewisseld?

Bij analyse van fytoplankton wordt met de term ‘individu’ iets anders bedoeld dan de gangbare betekenis. Het betreft dan namelijk een ‘waarneming’ van een soort met een gemiddeld aantal cellen. Als een soort gemiddeld uit 10 cellen bestaat, en er is één exemplaar bestaande uit 20 cellen waargenomen, dan spreekt men van 2 zogenaamde ‘individuen’. Het Handboek Hydrobiologie raadt het tellen van ‘individuen’ af. Het is daarom in de Aquo-standaard niet mogelijk een telling van fytoplankton vast te leggen als aantal ‘individuen’. Wel kan uiteraard het aantal waargenomen exemplaren worden vastgelegd.

Hoe moeten tellingen worden vastgelegd?

Volgens het werkvoorschrift van het Handboek Hydrobiologie moet het resultaat van tellingen worden vastgelegd in het aantal waargenomen cellen. Volgens Aquo worden dan o.a. de volgende gegevens vastgelegd: Grootheid: ‘Aantal per volume’ Parameter (biotaxon): de betreffende fytoplanktonsoort Eenheid: ‘exemplaren per milliliter’ (n/ml), of andere eenheid met dezelfde eenheiddimensie, bijvoorbeeld n/l. Hoedanigheid: ‘uitgedrukt in cellen’ (code: cel) Compartiment: ‘Oppervlaktewater’.

Als de hoedanigheid ‘NVT’ wordt gebruikt, dan wordt bedoeld dat het aantal exemplaren is geteld. Een dergelijke meetwaarde heeft daarom nauwelijks enige betekenis.

Kunnen ook waarnemingen van het aantal coenobio, filamenten of kolonies worden vastgelegd?

Ja. Als bij de telling van fytoplankton het aantal coenobio, filamenten of kolonies wordt geteld, dan zijn dit waarnemingen van een bepaalde fractie van de fytoplanktonsoort. Deze fractie heeft dan betrekking op de levensvorm van de fytoplanktonsoort . Volgens Aquo worden dan o.a. de volgende gegevens uitgewisseld:Grootheid: ‘Aantal per volume’Parameter (biotaxon): de betreffende fytoplanktonsoortEenheid: ‘exemplaren per milliliter’ (n/ml), of andere eenheid met dezelfde eenheiddimensie, bijvoorbeeld n/l.Hoedanigheid: ‘uitgedrukt in cellen’ (code: cel)Compartiment: ‘Oppervlaktewater’. Levensvorm: ‘Levensvorm – cel’ of ‘Levensvorm – coenobia’ of ‘Levensvorm – filament’ of ‘Levensvorm – kolonie’.

Kan in één meetwaarde zowel het aantal exemplaren als het aantal cellen worden vastgelegd?

Nee. Volgens de Aquo-standaard is er dan sprake van twee waarnemingen ofwel twee meetwaarden. In een userinterface van een bronsysteem zouden beide meetwaarden wel in één regel kunnen worden ingevoerd of geraadpleegd.

Hoe is zichtbaar volgens welke methode het biovolume van fytoplankton is berekend?

Het biovolume van een fytoplanktonsoort kan op twee manieren worden bepaald volgens het Handboek Hydrobiologie (paragraaf 7B.10 Biovolumebepaling). Als dit onderscheid gemaakt moet worden, dan moeten hiervoor twee aparte waardebepalingsmethode in Aquo worden aangevraagd.

De overige kenmerken kunnen o.a. als volgt worden vastgelegd:

Grootheid: ‘Volume’ Dus geen ‘Biovolume’, dat is geen echte grootheid, maar een object. Parameter (biotaxon): de betreffende fytoplanktonsoort. Eenheid: ‘kubieke millimeter per liter’ (mm3/l), of andere eenheid met dezelfde eenheiddimensie. Hoedanigheid: ‘Niet van toepassing’ (code: NVT). Compartiment: ‘Oppervlaktewater’.

IM Metingen Uitwisseling Biologie – Macrofauna

Hoe wordt het onderscheid tussen profundale en litorale monsters gemaakt?

Met het compartiment. Profundaal en litoraal zijn in de Aquo-standaard compartimenten uit de groep Biotoop. Dit onderscheid wordt ook aangegeven met de termen diep en ondiep. Maar mogelijk zijn bij het opzetten van een monitoringprogramma al profundale en litorale meetlocaties gedefinieerd, en daarbij vastgelegd als twee meetnetten. In dat geval zou bij macrozoöbenthos ook altijd het compartiment Bodem/Sediment kunnen worden gebruikt.

Kan ik ook de grootte van de bodemhapper vastleggen?

De Aquo-standaard kent geen attributen om alle eigenschappen van een bemonsteringsapparaat vast te leggen. Wel kan als meetwaarde de parameter ‘Bemonsteringsoppervlak’, uit de parametergroep monstervariabelen, worden vastgelegd.

IM Metingen Uitwisseling Biologie – Macrofyten

Waarom staan de vegetatielagen niet in de TWN-lijst Macrofyten?

De TWN-lijsten bevatten organismen op verschillenden taxonomische niveaus. Een groep organismen die niet taxonomisch kan worden ingedeeld, is opgenomen in de groep Object van de Aquo-domeintabel Parameter. Dergelijke groepen, dus ook de vegetatielagen, zijn gedefinieerd in Aquo-loc. Aquo kent alleen taxongroepen die een doel dienen. Een doel is bijvoorbeeld het gebruik in een ecologische beoordeling. Deze taxongroepen zijn opgenomen in Aquo-parameterlijst Aquatische Ecologie.

Welke kenmerken moet ik vast leggen bij een inventarisatie?

Een inventarisatie van planten heeft conform Aquo de volgende kenmerken: De grootheid is Bedekking. Dit is een synoniem van Bedekkingsgraad. De parameter is de betreffende soort (biotaxon) of vegetatielaag. De eenheid en hoedanigheid zijn afhankelijk van de gekozen methode. Bij voorkeur wordt de Bedekking uitgedrukt in een percentage van het proefvlak. Er kan ook gekozen worden voor een uitdrukking op de schaal van Tansley of Braun-Blanquet (Hoedanigheid), met de eenheid ‘dimensieloos’. Een bedekking uitgedrukt als percentage biedt veel meer mogelijkheden in de verwerking en interpretatie van de gegevens. Als het aantal vierkante meters wordt vastgelegd, dan is de grootheid Oppervlakte, en geen Bedekking! Het compartiment waarin de inventarisatie is uitgevoerd heeft alles te maken met de geïnventariseerde biotaxon of vegetatielaag.

Hoe leg ik voor de KRW-beoordeling van meren de maximum diepte van de submerse begroeiing vast?

Met de volgende kenmerken: Grootheid: ‘Waterdiepte’. Parameter is leeg. Eenheid: ‘meter’ (m), of andere eenheid met dezelfde eenheiddimensie, bijvoorbeeld decimeter. Hoedanigheid: ‘t.o.v. grens wel/geen begroeiing waterplanten’. Compartiment: ‘Oppervlaktewater’.

Hoe leg ik voor de KRW-beoordeling van KRW-watertype M20 de breedte van de oevervegetatie vast?

Voor dit watertype moeten zowel de breedte van de oevervegetatie als het percentage van de totale oeverlengte waar die oeverbegroeiing daadwerkelijk voorkomt worden vastgelegd. Dit kan worden vastgelegd met respectievelijk de volgende kenmerken: Grootheid: ‘Breedte’ / ‘Lengtefractie’. Parameter (object): ‘Oeverplanten’. Eenheid: ‘meter’ (m) / procent’ (%). Hoedanigheid: ‘Niet van toepassing.’ Compartiment: ‘Oever’.

IM Metingen Uitwisseling Biologie – Meetlocatie, Meetpunt, Monsterpunt, Monster

Wat definieert een meetlocatie?

De waterbeheerders bepalen zelf aan welke meetlocaties de resultaten van bemonsteringen en (rechtstreekse)metingen worden toegekend. Door in de tijd meerdere metingen aan dezelfde meetlocatie te koppelen kunnen trendanalyses worden uitgevoerd. Als de daadwerkelijke meting/monstername ver buiten de meetlocatie plaatsvindt, kan een waterbeheerder een nieuwe meetlocatie aanmaken, maar dat hoeft niet. Alleen de waterbeheerder kan deze keuze op inhoudelijke basis maken. De definitie van meetlocatie in Aquo-lex luidt: ’De aanduiding van de plaats waar een meting is verricht of waarvoor een Monitoringprogramma is opgesteld’.

Hoe moet worden vastgelegd dat het monster op een ander XY-coördinaat is gemeten dan de XY-coördinaat van de meetlocatie?

In de ecologie wordt, evenals in de chemie, een meetlocatie in de tijd regelmatig gemonitord. Een meetlocatie heeft XY-coördinaten. Anders dan in de chemie wordt in de ecologie de bemonstering niet op exact hetzelfde XY-coördinaat uitgevoerd. Dat kan soms ook helemaal niet omdat er een vlak of lijn wordt bemonsterd, of omdat het monster wordt samengesteld uit meerdere deelmonsters in een gebiedje. Met het nieuwe IM Metingen Aquo kunnen bij een monster(object) XY-coördinaten worden vastgelegd/uitgewisseld, die kunnen afwijken van de XY-coördinatoren van de bijbehorende meetlocatie. Met UM Aquo Metingen kan dit niet.

Wat is het verschil tussen een meetpunt en een meetobject?

Een meetpunt is een aanduiding van een fysieke plaats waar een meting is/wordt verricht. Omdat een meting soms – bij biologische monitoring – niet op een punt wordt verricht, maar op een lijn of in een vlak, hanteert IM Metingen de term Meetobject. Dit kan dus zowel een meetpunt, bemonsteringspunt, monsterpunt, meetvlak, proefvlak, lijn, of vistraject zijn. Bij een meetobject kan in Aquo de geometrie van alle drie geometrische primitieven worden vastgelegd. Meetpuntinformatie kan bijvoorbeeld in CSV-formaat kan worden uitgewisseld en een meetobject in Shapefile-formaat.

Wat is het verschil tussen een KRW-monitoringlocatie en een meetlocatie?

Een KRW-monitoringlocatie is een meetlocatie die is opgenomen in het KRW-monitoringprogramma. Deze KRW-monitoringlocatie kan gelijk zijn aan een meetlocatie, maar heeft mogelijk een andere code/identificatie. Soms is daarbij de code alleen anders doordat de KRW-monitoringlocatie de prefix ‘NL[tweecijferige code waterbeheerder].’bevat, bijvoorbeeld ‘NL02_’. Overigens worden in het Waterkwaliteitsportaal deze prefix en de meetlocatiecode van de waterbeheerder gescheiden opgeslagen. In de toekomst kunnen meetwaarden dan met de originele meetpuntcode van de waterbeheerder worden aangeleverd. Een KRW-monitoringlocatie kan ook ‘virtueel’ zijn; feitelijk bestaan uit meerdere meetlocaties / meetpunten / monsterpunten. De relatie tussen een KRW- monitoringlocatie en de onderliggende meetpunten moet in het bronsysteem worden vastgelegd. In de biologische monitoring voor de KRW is vaak één – virtuele – KRW-monitoringlocatie per waterlichaam gedefinieerd.

Hoe leg ik het KRW-watertype vast bij een meetpunt?

Het KRW-watertype is een eigenschap van een waterlichaam, net zoals de KRW-Status. In een goed bronsysteem is ook vastgelegd in welk waterlichaam een meetpunt ligt. Met deze relatie kan dan het KRW-watertype van het meetpunt bepaald worden. Door deze relatie wordt ook voorkomen dat meetpunten die in hetzelfde waterlichaam liggen een verschillend KRW-watertype hebben.

Kan er een STOWA/EBEO-watertype worden vastgelegd bij een meetpunt?

Ook de STOWA/EBEO-watertypes zijn een eigenschap van een watersysteem en niet van een meetpunt/meetlocatie. In een goed bronsysteem is vastgelegd in welk watersysteem een meetpunt ligt. Bij het watersysteem is dan het STOWA/EBEO -watertype vastgelegd. De STOWA/EBEO -watertypes zijn opgenomen in de Aquo-domeintabel ‘WatertypeKwalitatief’.

Deze domeintabel bevat ook watertypes uit de oude CUWVO-lijst die in de STOWA/EBEO-indeling om pragmatische redenen zijn samengevoegd. De STOWA/EBEO typen zijn primair gedefinieerd voor de beoordeling van de waterkwaliteit.

Hoe kan bij het toetsen aan de KRW-maatlatten het juiste KRW-watertype worden gehanteerd?

Bij het toetsen van biologische meetwaarden aan de natuurlijke maatlatten moet het juiste KRW-watertype bekend zijn. Als meetwaarden horen bij een formele KRW-monitoringlocatie – uit het KRW-monitoringprogramma – dan is ook bekend in welk KRW-waterlichaam het ligt. Daarmee is het relevante KRW-watertype bekend.

Bij het uitwisselen van meetwaarden voor een KRW-beoordeling moeten ze altijd gekoppeld zijn aan een formele KRW-monitoringlocatie. Dat moet gebeuren als de meetwaarden in het bronsysteem zijn opgeslagen onder verschillende meetpunten (die behoren tot dezelfde ‘virtuele ‘KRW-monitoringlocatie).

IM Metingen Uitwisseling Biologie – Meetwaarden

Wat betekent een numerieke waarde van ‘0’ bij een biologische meetwaarde?

Een waarde ‘0’ bij een meetwaarde heeft in de Aquo-standaard de triviale betekenis; nul, geen, niets. Als de waarneming het aantal van een soort betreft, dan betekent de waarde ‘0’ dus dat de soort niet aanwezig is. Een waarde ‘>0’ betekent dan dat soort wel aanwezig is, maar dat de hoeveelheid, het aantal, daarbij onbekend is. Een waarde ‘0’ mag met geen andere reden worden uitgewisseld of op een andere wijze worden geïnterpreteerd.

Kan het aantal waargenomen soorten een niet geheel getal zijn, zoals 3.5?

Een waarde ‘3.5’ betekent feitelijk dat er van die soort drie en half exemplaar zijn geteld. Maar de waarde kan ook het resultaat zijn van een omrekening naar een andere eenheid, bijvoorbeeld van aantal (per monster/vangst) naar aantal per hectare.

Maakt het uit of er bij een meetwaarde de eenheid n/ml of n/l is gebruikt?

Voor de Aquo-standaard maakt dit niet uit. Beiden zijn eenheden uit de Aquo domeintabel Eenheid. En omdat beide eenheden tot dezelfde eenheiddimensie behoren kunnen ze naar elkaar worden omgerekend, in dit geval met een factor 1000.De eenheid n/l wil niet zeggen dat er in 1 liter is geteld. Een snelheid van 15km/uur, betekent immers ook niet dat er een uur is gereden.Bij de verwerking of beoordeling van biologische meetwaarden zou een informatiesysteem deze omrekening ook moeten kunnen uitvoeren. De Aquo-domeintabel Eenheid bevat ook een kolom met omrekeningsfactoren.


Kan in een uitwisselbestand ook de Nederlandse naam in plaats van de wetenschappelijke naam worden gebruikt?

Nee, bij de uitwisseling van biologische monitoringgegevens moet de wetenschappelijke naam worden gebruikt. De wetenschappelijke naam is de identificatie van een biotaxon. Voorkomen moet worden dat een biotaxon op twee manieren in een uitwisselbestand kan zijn gedefinieerd. Wel kan de Nederlandse naam als extra kolom in een CSV-bestand worden opgenomen. Maar deze kolom mag niet worden gebruikt bij het verwerken van de monitoringdata.

Kunnen met UM Aquo Metingen ook de resultaten van ecologische toetsingen worden uitgewisseld?

Ja, omdat een toetsresultaat op hoofdlijnen dezelfde kenmerken heeft als een meetwaarde. Er zijn twee grote verschillen. Allereerst is bij een toetsresultaat geen sprake van een individuele meetwaarde, maar van een bundeling van meetwaarden. Deze aggregatie van meetwaarden kan resulteren in een kental, bijvoorbeeld een jaargemiddelde, of in een indicator in plaats van een individuele biotaxon. Ten tweede geeft de waarde niet de gemeten waarde weer, maar het oordeel van de toetsing.


Wat is bij de uitwisseling belangrijker: het exacte XY coördinaat of de code van de ‘administratieve meetlocatie’?

Dat hangt van het doel van de uitwisseling af. Voor een KRW-beoordeling moeten de biologische meetwaarden gekoppeld zijn aan de ‘administratieve’ KRW-monitoringlocatie. Voor andere doeleinden, kan de exacte locatie van de meting van belang zijn. Dit verschilt ook weer per biotaxongroep.


Klopt het dat in IM Aquo Metingen bij een Monsterobject een aantal kenmerken ontbreken?

Nee, waarschijnlijk niet. In de praktijk is gebleken dat met de huidige kenmerken van een monsterobject alle belangrijke gegevens van een monster kunnen worden uitgewisseld. Een aantal monsterkenmerken zoals Monsterdiepte, Bemonsteringsduur, Bemonsteringstraject, Bemonsteringsoppervlak, Treklengte, Monsterlengte, Trekrichting en Oppervlak proefvlak kunnen – vanuit historie – als meetwaarden bij het monster worden vastgelegd. Deze kenmerken staan in de domeintabel Parameter. Overigens kunnen bij de uitwisseling van gegevens in een IM Metingen CSV-formaat ook extra kolommen worden opgenomen, met informatie die niet in IM Metingen is gedefinieerd.

Hoe kan ik voorkomen dat bepaalde monitoringgegevens worden gebruikt bij een KRW-beoordeling?

Een biologische monitoring kan zijn uitgevoerd in het kader van een bepaald project. In dat geval kan de gehanteerde bemonsteringsstrategie/methode en/of analysemethode (waardebepalingsmethode) niet – geheel – conform de KRW-methodiek zijn. Ook dergelijke monitoringgegevens kunnen uiteraard conform Aquo worden uitgewisseld. Als deze niet in de KRW-beoordeling moeten worden meegenomen, dan moeten deze bij de selectie van monitoringgegevens in het bronsysteem worden genegeerd. Mogelijke filters hierbij zijn: alleen KRW-meetpunten, alleen bemonsteringsmethodes conform KRW, alleen toegestane veldapparaten (denk aan vangtuig), alleen waardebepalingsmethodes conform KRW (denk aan methoden uit Handboek Hydrobiologie). De juiste selectie is geen onderdeel van de Aquo-standaard, maar de attributen en domeinwaarden voor de juiste selectie moeten wel in de Aquo-standaard beschikbaar zijn.

Overigens zal een goed beoordelingssysteem zelf de juiste selectie op de monitoringgegevens moeten kunnen maken.

IM Metingen Uitwisseling Biologie – Overige Flora en Fauna

Is de Aquo-standaard voldoende voor het uitwisselen van verspreidingsgegevens?

Misschien. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de (on)mogelijkheden om verspreidingsgegevens conform Aquo uit te wisselen. Er is een aantal verschillen in beeld:

   De koppeling van een waarneming/meetwaarde aan een XY-coördinaat of (kilometer)hok i.p.v. aan meetobject.
   De relatie van meetwaarden/waarnemingen met een project.
   De uitgebreide lijst met biologische kenmerken voor Gedrag en Stadium (kleed) bij een waarneming en de mogelijkheid om daarbij een meervoudige keuze vast te leggen.

IM Metingen Uitwisseling Biologie – Parameters en Biotaxa

Is een biotaxon een parameter?

Ja. De Aquo-domeintabel Parameter bestaat uit een aantal soorten parameters, bijvoorbeeld chemische stoffen en objecten. In de tool Aquo Domeintabellen Services (DS) zijn de biotaxa opgenomen in een aparte tabel Biotaxon. Om praktische redenen zijn de – meer dan 20000 – biotaxa niet opgenomen in de domeintabel Parameter in de Aquo DS. Deze tabel Biotaxon is gesynchroniseerd met het soortenregister Taxa Waterbeheer Nederland (TWN). De TWN bevat als bronsysteem meer informatie over de biotaxon dan alleen de domeinwaarde zelf, dus meer informatie dan in de domeintabel Biotaxon staat.

Bevat Aquo ook hydromorfologische parameters en omgevingsvariabelen?

Ja. De in de praktijk gebruikte hydromorfologische parameters en omgevingsvariabelen zijn opgenomen in de Aquo-parameterlijst Aquatische Ecologie. In deze lijst wordt ook verwezen naar referentiedocumenten waarin ze zijn benoemd of worden gebruikt voor een ecologische beoordeling.

Staan alle organismen in de TWN-lijsten?

Nee. De TWN-lijsten bevatten alleen organismen die relevant zijn voor het waterbeheer in Nederland. Dit kunnen dus ook organismen zijn die niet in het water leven. Er zijn geen TWN-lijsten voor schimmels en bacteriën. De relevante bacteriën zijn daarom opgenomen in de Aquo-domeintabel Parameter onder de parametergroep Object. Ontbrekende organismen kunt u aanvragen bij servicedesk@ihw.nl.


Bevatten de TWN-lijsten ook groepen organismen?

De TWN-lijsten bevatten organismen op verschillende taxonomische niveaus. Een groep organismen die niet taxonomisch kan worden ingedeeld, zoals kroos, is opgenomen in de parametergroep Object van de Aquo-domeintabel Parameter. Dergelijke groepen zijn gedefinieerd in Aquo-lex.


Welke TWN-lijst of domeintabel bevat cyanobacteriën (blauwalgen)?

Omdat er geen TWN-lijst voor bacteriën bestaat, staan bacteriën in de domeintabel Parameter onder de groep Object. Voor het waterbeheer zijn voorlopig alleen enkele cyanobacteriën en enkele ziekteverwekkers opgenomen. Omdat cyanobacteriën vroeger als algen werden beschouwd – ze zijn tot fotosynthese in staat – staan ze ook als ‘blauwalgen’ ook in de TWN-lijsten.

Wat identificeert een biotaxon?

De wetenschappelijke naam is de unieke identificatie van een organisme. Over het algemeen is dit een Latijnse naam. Hiermee moeten gegevens worden vastgelegd en uitgewisseld. De wetenschappelijke naam is internationaal zodat gegevens aan andere soortenregisters kunnen worden gekoppeld. Als de wetenschappelijke naam niet juist lijkt – of afwijkt van een ander soortenregister – dan moet hierover contact opgenomen worden met de beheerder van de TWN-lijst: arnold.veen@rws.nl.

Waar is in Aquo gedefinieerd tot welke (KRW) indicatoren een biotaxon behoort?

De samenstelling van indicatoren is geen onderdeel van de Aquo-standaard, maar is beschreven in het document met de beoordelingssystematiek waarin de indicator wordt gebruikt. Voor de KRW-beoordeling zijn dit de STOWA-rapporten met de ‘Referenties en Maatlatten voor de natuurlijke watertypen voor de KRW’. Als de indicator ook een Aquo-parameter is, dan is deze ook gedefinieerd in Aquo-lex. De lijst met soorten / biotaxa die tot een indicator behoren staan in de referentiedocumenten of (als tabellen) in informatiesystemen. Tot nu toe zijn deze lijsten geen onderdeel van de Aquo-standaard.

Ter info: In het ontwerp van de Aquo-kit module Toetsing biologie is de samenstelling van de biologische indicatoren uit individuele biotaxa opgenomen. Deze ‘indicator-samenstelling’ kan daarbij overigens verschillen per KRW-watertype!

Waarom kan ik een biotaxon niet in de Aquo-lex vinden?

Een biotaxon is al gedefinieerd in de TWN door o.a. de verwijzing naar de auteur, het taxonomisch hogere niveau en (door) de determinatieliteratuur. Opname van alle biotaxa in Aquo-lex is daarom niet zinvol.

Wat moet ik doen als een definitie van een parameter in Aquo-lex onjuist is?

Aquo-lex bevat zoveel mogelijk definities van relevante termen uit de aquatische ecologie. Dit kunnen ook definities zijn van omgevingsvariabelen. Chemische stoffen met een CAS-nummer zijn met dat nummer al gedefinieerd in het CAS en staan daarom niet in Aquo-lex. Als definities toch ontbreken of onjuist zijn in Aquo-lex, dan kunt u hiervoor een wijzigingsvoorstel indienen bij servicedesk@ihw.nl.

Bevat Aquo ook alle KRW-kwaliteitselementen, indicatoren, omgevingsvariabelen, EBEO-karakteristieken die voor een beoordeling van een watersysteem van belang zijn?

Ja. Alle ‘parameters’, die benoemd zijn in referentiedocumenten, zijn opgenomen in de Aquo-domeintabellen. De meeste van deze ‘parameters’ zijn opgenomen in de Aquo-parameterlijst Aquatische Ecologie.

IM Metingen Uitwisseling Biologie – Vis

Hoe kan in één meting zowel het aantal, massa als lengte(klasse) worden vastgelegd?

Bij de monitoring van vissen betreft de meting (waarneming) over het algemeen het aantal vissen van een bepaalde soort (biotaxon). Als de telling beperkt is tot vissen met een bepaalde lengte(klasse), dan moet dit als hoedanigheid(-fractie) worden vastgelegd. De Aquo-standaard kent hiervoor zowel de vislengteklasses uit het Handboek Visstandbemonstering als een lijst met de discrete vislengtes in ‘cm’ .

Van dit aantal, in een bepaalde lengteklasse, kan ook de totale massa worden bepaald. Dit is feitelijk een andere meting (waarneming). Bij de uitwisseling volgens Aquo zijn dat dus twee meetwaarden per vissoort per lengte(klasse).

Als dergelijke meetwaarden worden omgerekend naar aantal of massa per hectare dan is er sprake van nog meer meetwaarden per vissoort per lengte(klasse). Dit zijn uiteraard geen ruwe meetwaarden meer.

Overigens kunnen in de userinterface van het bronsysteem dergelijke meetwaarden als één regel bij een vissoort van een bepaalde lengte(klasse) worden getoond.

Kan er vastgelegd worden dat er bij een visvangst maar een halve bak is geteld?

Ja, dat kan door als meetwaarde van de parameter ‘Visvangstfactor’, de waarde ‘0.5’ vast te leggen. Uiteraard is het ook mogelijk bij het vastleggen van de tellingen de aantallen te vermenigvuldigen met twee. De ‘Visvangstfactor’ is dan ‘1’ of is niet vastgelegd.


Hoe selecteer ik voor een KRW-beoordeling alleen de vangstgegevens van elektrovisserij?

Het vangtuig (vistuig) dat gebruikt is bij de monitoring van vis is in de Aquo-standaard als Bemonsteringsapparaat vastgelegd bij een monster. De Aquo-domeintabel Bemonsteringsapparaat kent twee domeinwaarden voor elektrovisserij: ‘Elektrisch schepnet’ en ‘Elektrisch schepnet met keernetten’. Beiden zijn synoniemen voor ‘elektrovisapparaat’

Ter info: De KRW-beoordeling voor beken/riviertjes (R4, R5, R6, R12, R13, R14, R15, R17, R18) en sloten (M1/M8) vindt alleen plaats op basis van elektrovisserij. De KRW-beoordeling voor de kleine kanalen (M3/M4/M8/M10) vindt plaats op basis van combinatie van elektrovisserij en zegen.

Hoe leg ik bij grote kanalen (KRW-watertype M6 en M7) de leeftijdsopbouw van snoekbaars vast?

Voor de KRW-beoordeling van de grote kanalen moet het aantal snoekbaarzen groter dan 40 cm bekend zijn. Het aantal vissen van een bepaalde lengte kan op twee manieren zijn vastgelegd in het kenmerk Hoedanigheid. De Aquo-domeintabel Hoedanigheid (groep BiologischKenmerk) kent namelijk twee soorten vislengteklasses: 1. Volgens het Handboek Visstandbemonstering, met per klasse een lengtebereik. Dan moet gekozen worden voor monitoringgegevens met de hoedanigheid ‘Vislengteklasse-4 (groter dan 40 cm)’ 2. Per discrete centimeter. Dan moet gekozen worden voor monitoringgegevens met de hoedanigheden uit de reeks ‘Vislengteklasse 41 cm’ t/m ‘Vislengteklasse 99 cm’.

Welke kenmerken van de visvangst moeten worden vastgelegd om een KRW-beoordeling uit te voeren?

De kenmerken van een visvangst worden vastgelegd bij een Monsterobject. Toch zijn er ook kenmerken die in UM Aquo nog als meetwaarden van een monstervariabele moeten worden vastgelegd. De volgende kenmerken kunnen worden vastgelegd:

– type vangtuig, bij het kenmerk Bemonsteringsapparaat van een Monsterobject. Dit moet een vangtuig zijn dat wordt voorgeschreven in het werkvoorschrift ‘HH-W13A:2010 Bestandsopname van vis voor de KRW’: Zegen, Zegen met keernetten, Elektrisch schepnet, Elektrisch schepnet met keernetten, Wonderkuil, of Stortkuil.

– bevist oppervlakte: als ‘waarnemingen’ van de parameter (monstervariabele) ‘Bemonsteringsoppervlakte’ of trajectlengte en breedte van vangtuig: als ‘waarnemingen’ van de parameters (monstervariabele) ‘Treklengte’ en ‘Bemonsteringsbreedte’.

– visvangstfactor: als meetwaarde van de parameter (monstervariabelen) ‘Visvangstfactor’, een getal tussen de 0 en 1.

Daarnaast wordt aangeraden het kenmerk Bemonsteringsmethode bij een Monsterobject vast te leggen. De datum/tijd van de vangst kan worden vastgelegd bij de meetwaarden van de gevangen vissen.

Welke kenmerken van vistellingen moeten worden vastgelegd om gebruikt te kunnen worden voor allerlei doelen?

Bij een visvangst moeten als ruwe data de aantallen vissen per soort worden vastgelegd als meetwaarden. Bij deze aantallen moet ook worden vastgelegd tot welke lengtefractie de aantallen behoren. Bij de meetwaarden moeten dan de volgende kenmerken worden vastgelegd:

Grootheid: ‘Aantal’ (code: AANTL). Parameter (biotaxon): de betreffende vissoort. Eenheid: ‘exemplaren’ (code: n). Hoedanigheid: de lengtefractie , dus bijvoorbeeld ‘Vislengteklasse-2 (16 t/m 25 cm)’ (code VL-2) of ‘Vislengteklasse 23 cm’ (code: VL-23cm). Overigens zijn er aparte vislengteklassen voor snoeken. Compartiment: ‘Oppervlaktewater’ (code: OW), ook als er langs de oevers is gevist.

Hoe wordt het onderscheid gemaakt tussen een vangst bij daglicht en vangst ’s nachts?

Het moment waarop de vis is gevangen is zichtbaar in het kenmerk ‘tijd’ bij een meetwaarde. Als er geen tijd, maar alleen een datum is vastgelegd, dan is het onderscheid dag/nacht niet expliciet vastgelegd. Impliciet kan dit onderscheid gehaald worden uit het gebruikte vangtuig of de toegepaste vangmethode. Dit laatste wordt afgeraden. Aangeraden wordt om bij de meetwaarden een default tijd van 12:00:00 voor ‘overdag’ en 23:59:59 voor ‘‘s nachts’ vast te leggen.

Moet bij een meetwaarde worden vastgelegd tot welk visgilde de vissoort behoort?

Nee. Informatie over indelingen van vissoorten horen thuis in een soortenregister, zoals TWN, of in een beoordelingssysteem. Overigens kan bij de KRW-beoordeling de samenstelling van een visgilde verschillen per KRW-watertype.

Hoe wissel ik voor een KRW-beoordeling de relaties tussen waterlichamen, kerngebieden, deelgebieden, vangsten en hun kenmerken uit?

De relatie tussen een KRW-waterlichaam en een KRW-monitoringlocatie ligt vast in het KRW-monitoringprogramma. Welke vangsten behoren tot dezelfde KRW-monitoringlocatie is in de uitwisseling volgens IM Metingen zichtbaar doordat een Monsterobject (lees: vangst) altijd behoort tot een Meetobject (lees: KRW-monitoringlocatie).

In het bronsysteem moeten deze relaties tussen de objecten uiteraard ook zijn vastgelegd.